Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
konsumere
Hun konsumerer et stykke kake.
cms/verbs-webp/44518719.webp
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
Denne stien må ikke gås.
cms/verbs-webp/116932657.webp
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
motta
Han mottar en god pensjon i alderdommen.
cms/verbs-webp/110347738.webp
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
glede
Målet gleder de tyske fotballfansene.
cms/verbs-webp/46602585.webp
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
transportere
Vi transporterer syklene på biltaket.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
Han liker å gå i skogen.
cms/verbs-webp/77646042.webp
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
brenne
Du bør ikke brenne penger.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
bekrefte
Hun kunne bekrefte den gode nyheten til mannen sin.
cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
fremme
Vi må fremme alternativer til biltrafikk.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
dukke opp
En stor fisk dukket plutselig opp i vannet.
cms/verbs-webp/93031355.webp
durven
Ik durf niet in het water te springen.
tørre
Jeg tør ikke hoppe ut i vannet.
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
melde
Alle om bord melder til kapteinen.