Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/125088246.webp
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
etterligne
Barnet etterligner et fly.
cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
lete
Jeg leter etter sopp om høsten.
cms/verbs-webp/129945570.webp
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
svare
Hun svarte med et spørsmål.
cms/verbs-webp/46998479.webp
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
diskutere
De diskuterer planene sine.
cms/verbs-webp/75195383.webp
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
være
Du bør ikke være trist!
cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
tråkke på
Jeg kan ikke tråkke på bakken med denne foten.
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
lytte
Han liker å lytte til den gravide konas mage.
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
overlate
Eierne overlater hundene sine til meg for en tur.
cms/verbs-webp/94193521.webp
draaien
Je mag naar links draaien.
svinge
Du kan svinge til venstre.
cms/verbs-webp/113966353.webp
serveren
De ober serveert het eten.
servere
Kelneren serverer maten.
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
snø
Det snødde mye i dag.
cms/verbs-webp/116610655.webp
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
bygge
Når ble Den kinesiske mur bygget?