Ordforråd
Lær verb – nederlandsk

dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
komme nærmere
Sneglene kommer nærmere hverandre.

achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
etterlate
Hun etterlot meg et stykke pizza.

bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
bygge
Barna bygger et høyt tårn.

thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
komme hjem
Pappa har endelig kommet hjem!

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
akseptere
Kredittkort aksepteres her.

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
fremheve
Du kan fremheve øynene dine godt med sminke.

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
møte
Noen ganger møtes de i trappa.

verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
overraske
Hun overrasket foreldrene med en gave.

monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
overvåke
Alt overvåkes her av kameraer.

uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
forklare
Hun forklarer ham hvordan enheten fungerer.

willen
Hij wil te veel!
ville
Han vil ha for mye!
