Ordforråd
Lær verb – nederlandsk

accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
akseptere
Noen mennesker vil ikke akseptere sannheten.

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
kjøre hjem
Etter shopping kjører de to hjem.

oefenen
De vrouw beoefent yoga.
øve
Kvinnen øver på yoga.

sturen
Ik stuur je een brief.
sende
Jeg sender deg et brev.

overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
overgå
Hvaler overgår alle dyr i vekt.

melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
melde
Alle om bord melder til kapteinen.

met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
reise med tog
Jeg vil reise dit med tog.

houden
Je mag het geld houden.
beholde
Du kan beholde pengene.

sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
sende
Varene vil bli sendt til meg i en pakke.

sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
sortere
Jeg har fortsatt mange papirer å sortere.

begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
forstå
Jeg kan ikke forstå deg!
