Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/102823465.webp
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
vise
Jeg kan vise et visum i passet mitt.
cms/verbs-webp/77572541.webp
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
fjerne
Håndverkeren fjernet de gamle flisene.
cms/verbs-webp/80060417.webp
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
kjøre bort
Hun kjører bort i bilen sin.
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
male
Han maler veggen hvit.
cms/verbs-webp/54887804.webp
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
garantere
Forsikring garanterer beskyttelse i tilfelle ulykker.
cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
plukke ut
Hun plukker ut et nytt par solbriller.
cms/verbs-webp/115153768.webp
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
se klart
Jeg kan se alt klart gjennom mine nye briller.
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
forsvare
De to vennene vil alltid forsvare hverandre.
cms/verbs-webp/92456427.webp
kopen
Ze willen een huis kopen.
kjøpe
De vil kjøpe et hus.
cms/verbs-webp/55788145.webp
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
dekke
Barnet dekker ørene sine.
cms/verbs-webp/102304863.webp
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
sparke
Vær forsiktig, hesten kan sparke!
cms/verbs-webp/103719050.webp
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
utvikle
De utvikler en ny strategi.