Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/102823465.webp
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
vise
Jeg kan vise et visum i passet mitt.
cms/verbs-webp/122010524.webp
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
påta seg
Jeg har påtatt meg mange reiser.
cms/verbs-webp/119188213.webp
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
stemme
Velgerne stemmer om fremtiden sin i dag.
cms/verbs-webp/117953809.webp
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
tåle
Hun kan ikke tåle sangen.
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
være oppmerksom
Man må være oppmerksom på veiskiltene.
cms/verbs-webp/118567408.webp
denken
Wie denk je dat sterker is?
tro
Hvem tror du er sterkest?
cms/verbs-webp/85010406.webp
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
hoppe over
Utøveren må hoppe over hindringen.
cms/verbs-webp/11579442.webp
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
kaste til
De kaster ballen til hverandre.
cms/verbs-webp/72855015.webp
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
motta
Hun mottok en veldig fin gave.
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
bruke
Hun bruker kosmetikkprodukter daglig.
cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
tråkke på
Jeg kan ikke tråkke på bakken med denne foten.
cms/verbs-webp/77572541.webp
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
fjerne
Håndverkeren fjernet de gamle flisene.