Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

gå inn
Skipet går inn i havnen.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.

smake
Dette smaker virkelig godt!
smaken
Dit smaakt echt goed!

synge
Barna synger en sang.
zingen
De kinderen zingen een lied.

dekke
Vannliljene dekker vannet.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

svømme
Hun svømmer regelmessig.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.

kjøpe
De vil kjøpe et hus.
kopen
Ze willen een huis kopen.

ligge
Barna ligger sammen i gresset.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.

oppsummere
Du må oppsummere hovedpunktene fra denne teksten.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.

slå
Hun slår ballen over nettet.
slaan
Ze slaat de bal over het net.

returnere
Faren har returnert fra krigen.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.

lytte
Hun lytter og hører en lyd.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
