Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

ligar
A menina está ligando para sua amiga.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.

perder
Ele perdeu a chance de um gol.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.

consertar
Ele queria consertar o cabo.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.

esquecer
Ela não quer esquecer o passado.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.

andar
As crianças gostam de andar de bicicleta ou patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.

orientar-se
Consigo me orientar bem em um labirinto.
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.

deixar aberto
Quem deixa as janelas abertas convida ladrões!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!

testar
O carro está sendo testado na oficina.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.

participar
Ele está participando da corrida.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.

pintar
Eu pintei um lindo quadro para você!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

viver
Eles vivem em um apartamento compartilhado.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
