Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

abrir
La caja fuerte se puede abrir con el código secreto.
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.

invertir
¿En qué deberíamos invertir nuestro dinero?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?

caminar
No se debe caminar por este sendero.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.

perderse
¡Hoy se me perdió mi llave!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!

acostumbrarse
Los niños necesitan acostumbrarse a cepillarse los dientes.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

imprimir
Se están imprimiendo libros y periódicos.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.

regresar
Después de comprar, los dos regresan a casa.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

regresar
Él no puede regresar solo.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

olvidar
Ella no quiere olvidar el pasado.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.

pertenecer
Mi esposa me pertenece.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

patear
¡Cuidado, el caballo puede patear!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
