Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

abrir
Você pode abrir esta lata para mim, por favor?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?

acostumar-se
Crianças precisam se acostumar a escovar os dentes.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

amar
Ela ama muito o seu gato.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.

entregar
Ele entrega pizzas em casas.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.

se virar
Ela tem que se virar com pouco dinheiro.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

virar
Você pode virar à esquerda.
draaien
Je mag naar links draaien.

seguir
Os pintinhos sempre seguem sua mãe.
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.

esperar
Minha irmã está esperando um filho.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

mentir
Ele frequentemente mente quando quer vender algo.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

cancelar
O voo está cancelado.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.

lavar
Eu não gosto de lavar a louça.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
