Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/33463741.webp
abrir
Você pode abrir esta lata para mim, por favor?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
cms/verbs-webp/17624512.webp
acostumar-se
Crianças precisam se acostumar a escovar os dentes.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/95625133.webp
amar
Ela ama muito o seu gato.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
cms/verbs-webp/111892658.webp
entregar
Ele entrega pizzas em casas.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
cms/verbs-webp/47062117.webp
se virar
Ela tem que se virar com pouco dinheiro.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
cms/verbs-webp/94193521.webp
virar
Você pode virar à esquerda.
draaien
Je mag naar links draaien.
cms/verbs-webp/121670222.webp
seguir
Os pintinhos sempre seguem sua mãe.
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
cms/verbs-webp/119613462.webp
esperar
Minha irmã está esperando um filho.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
cms/verbs-webp/114231240.webp
mentir
Ele frequentemente mente quando quer vender algo.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
cms/verbs-webp/63351650.webp
cancelar
O voo está cancelado.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cms/verbs-webp/104476632.webp
lavar
Eu não gosto de lavar a louça.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
cms/verbs-webp/91254822.webp
colher
Ela colheu uma maçã.
plukken
Ze plukte een appel.