Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

tõestama
Ta soovib tõestada matemaatilist valemit.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

premeerima
Teda premeeriti medaliga.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.

sorteerima
Mul on veel palju pabereid sorteerida.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

muutma
Tuli muutus roheliseks.
veranderen
Het licht veranderde in groen.

sobivaks lõikama
Kangas lõigatakse sobivaks.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.

lahkuma
Rong lahkub.
vertrekken
De trein vertrekt.

ära viskama
Neid vanu kummirehve tuleb eraldi ära visata.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.

valmistama
Ta valmistas talle suurt rõõmu.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.

juhtuma
Siin on juhtunud õnnetus.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

näitama
Ma saan näidata oma passis viisat.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.

julgema
Ma ei julge vette hüpata.
durven
Ik durf niet in het water te springen.
