Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/122638846.webp
sõnatuks jätma
Üllatus jättis ta sõnatuks.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
cms/verbs-webp/120900153.webp
välja minema
Lapsed tahavad lõpuks välja minna.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/54887804.webp
tagama
Kindlustus tagab kaitse õnnetuste korral.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
cms/verbs-webp/102823465.webp
näitama
Ma saan näidata oma passis viisat.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/85677113.webp
kasutama
Ta kasutab kosmeetikatooteid iga päev.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
cms/verbs-webp/57574620.webp
jagama
Meie tütar jagab ajalehti pühade ajal.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
cms/verbs-webp/42111567.webp
eksima
Mõtle hoolikalt, et sa ei eksiks!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
cms/verbs-webp/20225657.webp
nõudma
Minu lapselaps nõuab minult palju.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
cms/verbs-webp/103910355.webp
istuma
Paljud inimesed istuvad toas.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
cms/verbs-webp/85968175.webp
kahjustama
Õnnetuses said kahjustada kaks autot.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
cms/verbs-webp/85191995.webp
läbi saama
Lõpetage oma tüli ja hakkake juba läbi saama!
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
cms/verbs-webp/122224023.webp
tagasi keerama
Varsti peame kella jälle tagasi keerama.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.