Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

võitma
Ta üritab males võita.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.

jagama
Meie tütar jagab ajalehti pühade ajal.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.

asuma
Pärl asub kestas.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.

välja lülitama
Ta lülitab elektri välja.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.

kartma
Laps kardab pimedas.
bang zijn
Het kind is bang in het donker.

otsima
Politsei otsib süüdlast.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

mõtlema
Ta peab teda alati mõtlema.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.

tagasi tulema
Isa on sõjast tagasi tulnud.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.

tühistama
Lend on tühistatud.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.

transportima
Veoauto transpordib kaupu.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

mööduma
Aeg möödub mõnikord aeglaselt.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
