Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/113136810.webp
despachar
Este pacote será despachado em breve.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
cms/verbs-webp/55128549.webp
jogar
Ele joga a bola na cesta.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
cms/verbs-webp/33599908.webp
servir
Cães gostam de servir seus donos.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
cms/verbs-webp/120259827.webp
criticar
O chefe critica o funcionário.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
cms/verbs-webp/44269155.webp
jogar
Ele joga seu computador com raiva no chão.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/108556805.webp
olhar para baixo
Eu pude olhar para a praia da janela.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
cms/verbs-webp/91367368.webp
passear
A família passeia aos domingos.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
cms/verbs-webp/120870752.webp
retirar
Como ele vai retirar aquele peixe grande?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
cms/verbs-webp/27564235.webp
trabalhar em
Ele tem que trabalhar em todos esses arquivos.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
cms/verbs-webp/104135921.webp
entrar
Ele entra no quarto do hotel.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/23258706.webp
levantar
O helicóptero levanta os dois homens.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
cms/verbs-webp/100649547.webp
contratar
O candidato foi contratado.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.