Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/100965244.webp
olhar para baixo
Ela olha para o vale abaixo.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
cms/verbs-webp/109542274.webp
deixar passar
Deveriam os refugiados serem deixados passar nas fronteiras?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
cms/verbs-webp/112970425.webp
chatear-se
Ela se chateia porque ele sempre ronca.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
cms/verbs-webp/84850955.webp
mudar
Muita coisa mudou devido à mudança climática.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
cms/verbs-webp/11497224.webp
responder
O estudante responde à pergunta.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
cms/verbs-webp/96586059.webp
demitir
O chefe o demitiu.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
cms/verbs-webp/130288167.webp
limpar
Ela limpa a cozinha.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
cms/verbs-webp/124274060.webp
deixar
Ela me deixou uma fatia de pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/84506870.webp
embebedar-se
Ele se embebeda quase todas as noites.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
cms/verbs-webp/120509602.webp
perdoar
Ela nunca pode perdoá-lo por isso!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
cms/verbs-webp/120452848.webp
conhecer
Ela conhece muitos livros quase de cor.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
cms/verbs-webp/19351700.webp
fornecer
Cadeiras de praia são fornecidas para os veranistas.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.