Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/102447745.webp
cancelar
Ele infelizmente cancelou a reunião.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cms/verbs-webp/63935931.webp
virar
Ela vira a carne.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/59121211.webp
tocar
Quem tocou a campainha?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/99455547.webp
aceitar
Algumas pessoas não querem aceitar a verdade.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
cms/verbs-webp/111615154.webp
levar
A mãe leva a filha de volta para casa.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
cms/verbs-webp/109588921.webp
desligar
Ela desliga o despertador.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/75423712.webp
mudar
A luz mudou para verde.
veranderen
Het licht veranderde in groen.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investir
Em que devemos investir nosso dinheiro?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
cms/verbs-webp/120259827.webp
criticar
O chefe critica o funcionário.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
cms/verbs-webp/92266224.webp
desligar
Ela desliga a eletricidade.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
cms/verbs-webp/127554899.webp
preferir
Nossa filha não lê livros; ela prefere o telefone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
cms/verbs-webp/108580022.webp
retornar
O pai retornou da guerra.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.