Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/96571673.webp
måla
Han målar väggen vit.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/62788402.webp
stödja
Vi stödjer gärna din idé.
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
cms/verbs-webp/105681554.webp
orsaka
Socker orsakar många sjukdomar.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
cms/verbs-webp/98977786.webp
namnge
Hur många länder kan du namnge?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
cms/verbs-webp/122153910.webp
dela
De delar på hushållsarbetet.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betala
Hon betalade med kreditkort.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
cms/verbs-webp/87205111.webp
överta
Gräshoppor har tagit över.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
cms/verbs-webp/55269029.webp
missa
Han missade spiken och skadade sig.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
cms/verbs-webp/21342345.webp
gilla
Barnet gillar den nya leksaken.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
cms/verbs-webp/95056918.webp
leda
Han leder flickan vid handen.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
cms/verbs-webp/103719050.webp
utveckla
De utvecklar en ny strategi.
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
cms/verbs-webp/110646130.webp
täcka
Hon har täckt brödet med ost.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.