Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/122632517.webp
gå fel
Allt går fel idag!
misgaan
Alles gaat vandaag mis!
cms/verbs-webp/62788402.webp
stödja
Vi stödjer gärna din idé.
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
cms/verbs-webp/124274060.webp
lämna
Hon lämnade mig en skiva pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/120128475.webp
tänka
Hon måste alltid tänka på honom.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
cms/verbs-webp/115291399.webp
vilja
Han vill ha för mycket!
willen
Hij wil te veel!
cms/verbs-webp/123648488.webp
stanna till
Läkarna stannar till hos patienten varje dag.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
cms/verbs-webp/80332176.webp
understryka
Han underströk sitt påstående.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
cms/verbs-webp/110045269.webp
fullfölja
Han fullföljer sin joggingrunda varje dag.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
cms/verbs-webp/111892658.webp
leverera
Han levererar pizzor till hem.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
cms/verbs-webp/74693823.webp
behöva
Du behöver en domkraft för att byta däck.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
cms/verbs-webp/111615154.webp
köra tillbaka
Modern kör dottern tillbaka hem.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
cms/verbs-webp/94796902.webp
hitta tillbaka
Jag kan inte hitta tillbaka.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.