Woordenlijst
Leer werkwoorden – Zweeds

glömma
Hon har glömt hans namn nu.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.

spara
Flickan sparar sitt fickpengar.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

lyssna
Han gillar att lyssna på sin gravida frus mage.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.

lämna kvar
De lämnade av misstag sitt barn på stationen.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.

våga
Jag vågar inte hoppa i vattnet.
durven
Ik durf niet in het water te springen.

flytta
Min brorson flyttar.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

veta
Barnen är mycket nyfikna och vet redan mycket.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.

hända
En olycka har hänt här.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

göra för
De vill göra något för sin hälsa.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.

komma igenom
Vattnet var för högt; lastbilen kunde inte komma igenom.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.

investera
Vad ska vi investera våra pengar i?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
