Woordenlijst

Leer werkwoorden – Pools

cms/verbs-webp/58477450.webp
wynajmować
On wynajmuje swój dom.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
cms/verbs-webp/27076371.webp
należeć
Moja żona należy do mnie.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/61280800.webp
powstrzymywać się
Nie mogę wydać za dużo pieniędzy; muszę się powstrzymać.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
cms/verbs-webp/119501073.webp
leżeć
Tam jest zamek - leży dokładnie naprzeciwko!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
cms/verbs-webp/85623875.webp
uczyć się
Na moim uniwersytecie uczy się wiele kobiet.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
cms/verbs-webp/44159270.webp
oddać
Nauczyciel oddaje prace domowe uczniom.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
cms/verbs-webp/67095816.webp
wprowadzać się razem
Dwójka planuje niedługo razem się wprowadzić.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
cms/verbs-webp/23258706.webp
podciągać
Helikopter podciąga dwóch mężczyzn.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
cms/verbs-webp/101742573.webp
malować
Pomalowała sobie ręce.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
cms/verbs-webp/97784592.webp
zwracać uwagę
Trzeba zwracać uwagę na znaki drogowe.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
cms/verbs-webp/6307854.webp
przynależeć
Szczęście przychodzi do ciebie.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkować
Rowery są zaparkowane przed domem.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.