Woordenlijst

Leer werkwoorden – Noors

cms/verbs-webp/4553290.webp
gå inn
Skipet går inn i havnen.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
cms/verbs-webp/118003321.webp
besøke
Hun besøker Paris.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
cms/verbs-webp/54608740.webp
rykke opp
Ugress må rykkes opp.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
cms/verbs-webp/83776307.webp
flytte
Nevøen min flytter.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/111021565.webp
bli frastøtt
Hun blir frastøtt av edderkopper.
walgen van
Ze walgde van spinnen.
cms/verbs-webp/106665920.webp
føle
Moren føler stor kjærlighet for barnet sitt.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
cms/verbs-webp/85968175.webp
skade
To biler ble skadet i ulykken.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
cms/verbs-webp/59250506.webp
tilby
Hun tilbød å vanne blomstene.
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
cms/verbs-webp/108295710.webp
stave
Barna lærer å stave.
spellen
De kinderen leren spellen.
cms/verbs-webp/68761504.webp
sjekke
Tannlegen sjekker pasientens tannsett.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
cms/verbs-webp/80332176.webp
understreke
Han understreket uttalelsen sin.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
cms/verbs-webp/106725666.webp
sjekke
Han sjekker hvem som bor der.
controleren
Hij controleert wie daar woont.