Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

se ned
Jeg kunne se ned på stranden fra vinduet.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

bruke penger
Vi må bruke mye penger på reparasjoner.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

berike
Krydder beriker maten vår.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.

overnatte
Vi overnatter i bilen.
overnachten
We overnachten in de auto.

minne
Datamaskinen minner meg om avtalene mine.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.

kaste
Han kaster ballen i kurven.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.

kjøre gjennom
Bilen kjører gjennom et tre.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.

sparke
I kampsport må du kunne sparke godt.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.

skje
Noe dårlig har skjedd.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.

bekrefte
Hun kunne bekrefte den gode nyheten til mannen sin.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.

plukke
Hun plukket et eple.
plukken
Ze plukte een appel.
