Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

üben
Er übt jeden Tag mit seinem Skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.

sich gewöhnen
Kinder müssen sich ans Zähneputzen gewöhnen.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

bereichern
Gewürze bereichern unser Essen.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.

beginnen
Mit der Ehe beginnt ein neues Leben.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.

liebhaben
Sie hat ihr Pferd sehr lieb.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

füttern
Die Kinder füttern das Pferd.
voeden
De kinderen voeden het paard.

treten
Im Kampfsport muss man gut treten können.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.

hereinkommen
Kommen Sie herein!
binnenkomen
Kom binnen!

herabhängen
Eiszapfen hängen vom Dach herab.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.

zurücknehmen
Das Gerät ist defekt, der Händler muss es zurücknehmen.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.

erläutern
Sie erläutert ihm, wie das Gerät funktioniert.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
