Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

gehören
Meine Frau gehört zu mir.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

blicken
Alle blicken auf ihr Handy.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.

publizieren
Werbung wird oft in Zeitungen publiziert.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.

vorbeifahren
Der Zug fährt vor uns vorbei.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.

aushalten
Sie kann den Gesang nicht aushalten.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

überhandnehmen
Die Heuschrecken haben überhandgenommen.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.

herumfahren
Die Autos fahren im Kreis herum.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

ausrufen
Wer gehört werden will, muss seine Botschaft laut ausrufen.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.

herabhängen
Eiszapfen hängen vom Dach herab.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.

durchkommen
Das Wasser war zu hoch, der Lastwagen kam nicht durch.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.

schmeißen
Er schmeißt seinen Computer wütend auf den Boden.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
