Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/122224023.webp
zurückstellen
Bald müssen wir wieder die Uhr zurückstellen.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
cms/verbs-webp/112408678.webp
einladen
Wir laden euch zu unserer Silvesterparty ein.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
cms/verbs-webp/119747108.webp
essen
Was wollen wir heute essen?
eten
Wat willen we vandaag eten?
cms/verbs-webp/110322800.webp
herziehen
Die Klassenkameraden ziehen über sie her.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
cms/verbs-webp/28642538.webp
stehenlassen
Heute müssen viele ihr Auto stehenlassen.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
cms/verbs-webp/114091499.webp
unterrichten
Der Hund wird von ihr unterrichtet.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
cms/verbs-webp/90773403.webp
folgen
Mein Hund folgt mir, wenn ich jogge.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
cms/verbs-webp/106682030.webp
wiederfinden
Nach dem Umzug konnte ich meinen Pass nicht wiederfinden.
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
cms/verbs-webp/123213401.webp
hassen
Die beiden Jungen hassen sich.
haten
De twee jongens haten elkaar.
cms/verbs-webp/132030267.webp
verzehren
Sie verzehrt ein Stück Kuchen.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
cms/verbs-webp/91254822.webp
pflücken
Sie hat einen Apfel gepflückt.
plukken
Ze plukte een appel.
cms/verbs-webp/94482705.webp
übersetzen
Er kann zwischen sechs Sprachen übersetzen.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.