Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

spüren
Sie spürt das Baby in ihrem Bauch.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.

verbringen
Sie verbringt ihre gesamte Freizeit draußen.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

umgehen
Man muss Probleme umgehen.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

ersparen
Meine Kinder haben sich ihr Geld selbst erspart.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.

überfahren
Ein Radfahrer wurde von einem Auto überfahren.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

sprechen
Im Kino sollte man nicht zu laut sprechen.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.

ordnen
Ich muss noch viele Papiere ordnen.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

sich befinden
In der Muschel befindet sich eine Perle.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.

bevorzugen
Unsere Tochter liest keine Bücher, sie bevorzugt ihr Handy.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.

reden
Er redet zu seinen Zuhörern.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

klingen
Ihre Stimme klingt phantastisch!
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
