Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/27076371.webp
gehören
Meine Frau gehört zu mir.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/99169546.webp
blicken
Alle blicken auf ihr Handy.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
cms/verbs-webp/102397678.webp
publizieren
Werbung wird oft in Zeitungen publiziert.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
cms/verbs-webp/99769691.webp
vorbeifahren
Der Zug fährt vor uns vorbei.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
cms/verbs-webp/117953809.webp
aushalten
Sie kann den Gesang nicht aushalten.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
cms/verbs-webp/87205111.webp
überhandnehmen
Die Heuschrecken haben überhandgenommen.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
cms/verbs-webp/93697965.webp
herumfahren
Die Autos fahren im Kreis herum.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
cms/verbs-webp/73649332.webp
ausrufen
Wer gehört werden will, muss seine Botschaft laut ausrufen.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
cms/verbs-webp/28581084.webp
herabhängen
Eiszapfen hängen vom Dach herab.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
cms/verbs-webp/90292577.webp
durchkommen
Das Wasser war zu hoch, der Lastwagen kam nicht durch.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
cms/verbs-webp/44269155.webp
schmeißen
Er schmeißt seinen Computer wütend auf den Boden.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/132030267.webp
verzehren
Sie verzehrt ein Stück Kuchen.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.