Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits
zurückstellen
Bald müssen wir wieder die Uhr zurückstellen.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
einladen
Wir laden euch zu unserer Silvesterparty ein.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
essen
Was wollen wir heute essen?
eten
Wat willen we vandaag eten?
herziehen
Die Klassenkameraden ziehen über sie her.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
stehenlassen
Heute müssen viele ihr Auto stehenlassen.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
unterrichten
Der Hund wird von ihr unterrichtet.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
folgen
Mein Hund folgt mir, wenn ich jogge.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
wiederfinden
Nach dem Umzug konnte ich meinen Pass nicht wiederfinden.
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
hassen
Die beiden Jungen hassen sich.
haten
De twee jongens haten elkaar.
verzehren
Sie verzehrt ein Stück Kuchen.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
pflücken
Sie hat einen Apfel gepflückt.
plukken
Ze plukte een appel.