Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/40094762.webp
wecken
Der Wecker weckt sie um 10 Uhr.
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
cms/verbs-webp/105504873.webp
wegwollen
Sie will aus ihrem Hotel weg.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
cms/verbs-webp/104167534.webp
besitzen
Ich besitze einen roten Sportwagen.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
cms/verbs-webp/68841225.webp
verstehen
Ich kann dich nicht verstehen!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
cms/verbs-webp/119425480.webp
nachdenken
Beim Schachspiel muss man viel nachdenken.
denken
Je moet veel denken bij schaken.