Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/93169145.webp
praat
Hy praat met sy gehoor.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
cms/verbs-webp/117490230.webp
bestel
Sy bestel ontbyt vir haarself.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
cms/verbs-webp/96061755.webp
dien
Die sjef dien ons vandag self.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
cms/verbs-webp/119302514.webp
bel
Die meisie bel haar vriend.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
cms/verbs-webp/123546660.webp
kontroleer
Die werktuigkundige kontroleer die motor se funksies.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
cms/verbs-webp/57574620.webp
lewer
Ons dogter lewer koerante af gedurende die vakansies.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
cms/verbs-webp/89025699.webp
dra
Die donkie dra ’n swaar las.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/121102980.webp
saamry
Mag ek saam met jou ry?
meerijden
Mag ik met je meerijden?
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan nie meer vandag nie.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnegaan
Die skip gaan die hawe binne.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
cms/verbs-webp/6307854.webp
kom na jou toe
Geluk kom na jou toe.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorsaak
Suiker veroorsaak baie siektes.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.