Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/91643527.webp
vashaak
Ek’s vasgehaak en kan nie ’n uitweg vind nie.
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
cms/verbs-webp/90643537.webp
sing
Die kinders sing ’n lied.
zingen
De kinderen zingen een lied.
cms/verbs-webp/60395424.webp
spring rond
Die kind spring gelukkig rond.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
cms/verbs-webp/123786066.webp
drink
Sy drink tee.
drinken
Ze drinkt thee.
cms/verbs-webp/101158501.webp
dank
Hy het haar met blomme gedank.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
cms/verbs-webp/51573459.webp
beklemtoon
Jy kan jou oë goed met grimering beklemtoon.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbrand
Die vuur sal baie van die woud afbrand.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cms/verbs-webp/85010406.webp
spring oor
Die atleet moet oor die hindernis spring.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
cms/verbs-webp/93697965.webp
ry rond
Die motors ry rond in ’n sirkel.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
cms/verbs-webp/90032573.webp
weet
Die kinders is baie nuuskierig en weet reeds baie.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
cms/verbs-webp/130288167.webp
maak skoon
Sy maak die kombuis skoon.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
cms/verbs-webp/106665920.webp
voel
Die ma voel baie liefde vir haar kind.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.