Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
vra
Hy vra haar om vergifnis.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
ontsteld raak
Sy raak ontsteld omdat hy altyd snork.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
buite die boks dink
Om suksesvol te wees, moet jy soms buite die boks dink.
out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
reis
Hy hou daarvan om te reis en het baie lande gesien.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
vertel
Ek het iets belangriks om vir jou te vertel.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
draai
Sy draai die vleis.
draaien
Ze draait het vlees.
verdwaal
Ek het op my pad verdwaal.
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
reis
Ons hou daarvan om deur Europa te reis.
reizen
We reizen graag door Europa.
geskik wees
Die pad is nie geskik vir fietsryers nie.
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
binnegaan
Hy gaan die hotelkamer binne.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
hang af
Hy is blind en hang af van buite hulp.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.