Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

skop
In vegkuns moet jy goed kan skop.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.

besmet raak
Sy het met ’n virus besmet geraak.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.

sterf
Baie mense sterf in flieks.
sterven
Veel mensen sterven in films.

gewoond raak
Kinders moet gewoond raak aan tandeborsel.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

maak skoon
Die werker maak die venster skoon.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

kyk
Almal kyk na hulle fone.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.

stem
Mens stem vir of teen ’n kandidaat.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

herinner
Die rekenaar herinner my aan my afsprake.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.

vrees
Ons vrees dat die persoon ernstig beseer is.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.

evalueer
Hy evalueer die prestasie van die maatskappy.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.

spandeer
Sy spandeer al haar vrye tyd buite.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
