Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

onaangeraak laat
Die natuur is onaangeraak gelaat.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.

vernietig
Die lêers sal heeltemal vernietig word.
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.

sit
Baie mense sit in die kamer.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

uitdruk
Sy druk die suurlemoen uit.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.

gooi
Hy gooi die bal in die mandjie.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.

handel
Mense handel in gebruikte meubels.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.

vertrek
Ons vakansiegaste het gister vertrek.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

oorneem
Die sprinkane het oorgeneem.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.

bewys
Hy wil ’n wiskundige formule bewys.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

neerskryf
Jy moet die wagwoord neerskryf!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!

sorteer
Hy hou daarvan om sy posseëls te sorteer.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
