Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
staan op
Sy kan nie meer op haar eie staan nie.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
besluit
Sy kan nie besluit watter skoene om te dra nie.
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
vergeet
Sy het nou sy naam vergeet.
cms/verbs-webp/80060417.webp
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
ry weg
Sy ry weg in haar motor.
cms/verbs-webp/75281875.webp
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
versorg
Ons opsigter sorg vir sneeuverwydering.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
beveel
Hy beveel sy hond.
cms/verbs-webp/128644230.webp
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
hernu
Die skilder wil die muurkleur hernu.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
luister
Sy luister en hoor ’n geluid.
cms/verbs-webp/113253386.webp
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
uitwerk
Dit het hierdie keer nie uitgewerk nie.
cms/verbs-webp/111750395.webp
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
teruggaan
Hy kan nie alleen teruggaan nie.
cms/verbs-webp/104302586.webp
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
terugkry
Ek het die kleingeld teruggekry.
cms/verbs-webp/22225381.webp
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
vertrek
Die skip vertrek uit die hawe.