Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/82095350.webp
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
druk
Die verpleegster druk die pasiënt in ’n rolstoel.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
herhaal
Kan jy dit asseblief herhaal?
cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
stel voor
Hy stel sy nuwe vriendin aan sy ouers voor.
cms/verbs-webp/85191995.webp
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
oor die weg kom
Beëindig jou stryd en kom eindelik oor die weg!
cms/verbs-webp/123380041.webp
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
gebeur aan
Het iets met hom in die werkongeluk gebeur?
cms/verbs-webp/114231240.webp
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
lieg
Hy lieg dikwels as hy iets wil verkoop.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
liefhê
Sy is regtig lief vir haar perd.
cms/verbs-webp/122290319.webp
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
opsy sit
Ek wil elke maand ’n bietjie geld opsy sit vir later.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
draai
Sy draai die vleis.
cms/verbs-webp/74176286.webp
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
beskerm
Die moeder beskerm haar kind.
cms/verbs-webp/117897276.webp
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
ontvang
Hy het ’n verhoging van sy baas ontvang.
cms/verbs-webp/46565207.webp
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
voorberei
Sy het vir hom groot vreugde voorbereid.