Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
sneeu
Dit het vandag baie gesneeu.

beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
beïnvloed
Laat jouself nie deur ander beïnvloed nie!

gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
gebruik
Sy gebruik daagliks skoonheidsprodukte.

dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
dra
Hulle dra hul kinders op hulle rûe.

corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
korrekteer
Die onderwyser korrekteer die studente se opstelle.

trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
oefen
Professionele atlete moet elke dag oefen.

herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
herinner
Die rekenaar herinner my aan my afsprake.

vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
hernu
Die skilder wil die muurkleur hernu.

vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
vra
Hy vra haar om vergifnis.

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
verdeel
Hulle verdeel die huishoudelike take onder mekaar.

overnachten
We overnachten in de auto.
oornag
Ons oornag in die kar.
