Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
terugkeer
Die vader het uit die oorlog teruggekeer.
cms/verbs-webp/119501073.webp
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
lê oorkant
Daar is die kasteel - dit lê reg oorkant!
cms/verbs-webp/116358232.webp
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
gebeur
Iets sleg het gebeur.
cms/verbs-webp/111021565.webp
walgen van
Ze walgde van spinnen.
walg
Sy walg vir spinnekoppe.
cms/verbs-webp/106591766.webp
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
genoeg wees
’n Slaai is vir my genoeg vir middagete.
cms/verbs-webp/32685682.webp
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
bewus wees van
Die kind is bewus van sy ouers se argument.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
terugbring
Die hond bring die speelding terug.
cms/verbs-webp/61806771.webp
brengen
De koerier brengt een pakketje.
bring
Die boodskapper bring ’n pakkie.
cms/verbs-webp/106665920.webp
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
voel
Die ma voel baie liefde vir haar kind.
cms/verbs-webp/68435277.webp
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
kom
Ek’s bly jy het gekom!
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
verbygaan
Die trein gaan by ons verby.
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
speel
Die kind verkies om alleen te speel.