Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands
eten
Wat willen we vandaag eten?
eet
Wat wil ons vandag eet?
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
hou van
Die kind hou van die nuwe speelding.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
uitklim
Sy klim uit die motor uit.
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
gaan
Waarheen gaan julle albei?
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
kanselleer
Hy het ongelukkig die vergadering gekanselleer.
veranderen
Het licht veranderde in groen.
verander
Die lig het groen verander.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
terugvind
Ek kan my weg nie terugvind nie.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
stap
Die gesin gaan Sondae stap.
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
uitgee
Die uitgewer gee hierdie tydskrifte uit.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
doen vir
Hulle wil iets vir hulle gesondheid doen.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
bedank
Hy het sy werk bedank.