Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/102823465.webp
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
wys
Ek kan ’n visum in my paspoort wys.
cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
oefen
Sy oefen ’n ongewone beroep uit.
cms/verbs-webp/108991637.webp
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
vermy
Sy vermy haar kollega.
cms/verbs-webp/115113805.webp
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
gesels
Hulle gesels met mekaar.
cms/verbs-webp/93221270.webp
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
verdwaal
Ek het op my pad verdwaal.
cms/verbs-webp/125884035.webp
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
verras
Sy het haar ouers met ’n geskenk verras.
cms/verbs-webp/110347738.webp
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
verbly
Die doel verbly die Duitse sokkerondersteuners.
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignoreer
Die kind ignoreer sy ma se woorde.
cms/verbs-webp/64053926.webp
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
oorkom
Die atlete oorkom die waterval.
cms/verbs-webp/95543026.webp
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
deelneem
Hy neem deel aan die wedren.
cms/verbs-webp/115172580.webp
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
bewys
Hy wil ’n wiskundige formule bewys.
cms/verbs-webp/109588921.webp
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
skakel af
Sy skakel die alarmklok af.