Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/92145325.webp
kijken
Ze kijkt door een gat.
kyk
Sy kyk deur ’n gat.
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
voeg by
Sy voeg ’n bietjie melk by die koffie.
cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
bestuur
Wie bestuur die geld in jou gesin?
cms/verbs-webp/61162540.webp
activeren
De rook activeerde het alarm.
aktiveer
Die rook het die alarm geaktiveer.
cms/verbs-webp/114379513.webp
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
bedek
Die waterlelies bedek die water.
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
bestaan
Dinosaurussen bestaan nie meer vandag nie.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
gewoond raak
Kinders moet gewoond raak aan tandeborsel.
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
dra
Die donkie dra ’n swaar las.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
verstaan
’n Mens kan nie alles oor rekenaars verstaan nie.
cms/verbs-webp/119302514.webp
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
bel
Die meisie bel haar vriend.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
bespreek
Die kollegas bespreek die probleem.
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
verf
Hy verf die muur wit.