Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

tellen
Ze telt de munten.
tel
Sy tel die muntstukke.

drinken
Ze drinkt thee.
drink
Sy drink tee.

zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
versorg
Ons opsigter sorg vir sneeuverwydering.

brengen
De bezorger brengt het eten.
bring
Die afleweringspersoon bring die kos.

slapen
De baby slaapt.
slaap
Die baba slaap.

publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
publiseer
Die uitgewer het baie boeke gepubliseer.

updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
opdateer
Deesdae moet jy jou kennis voortdurend opdateer.

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
beskerm
’n Helm is daar om teen ongelukke te beskerm.

schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
skryf oor
Die kunstenaars het oor die hele muur geskryf.

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
trek
My nefie is besig om te trek.

dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
kom nader
Die slakke kom nader aan mekaar.
