Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
verloor
Wag, jy het jou beursie verloor!
cms/verbs-webp/95543026.webp
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
deelneem
Hy neem deel aan die wedren.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
terugbring
Die hond bring die speelding terug.
cms/verbs-webp/32180347.webp
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
uitmekaar haal
Ons seun haal alles uitmekaar!
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
oor die weg kom
Sy moet met min geld oor die weg kom.
cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
deel
Ons moet leer om ons rykdom te deel.
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
ontsyfer
Hy ontsyfer die klein druk met ’n vergrootglas.
cms/verbs-webp/101158501.webp
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
dank
Hy het haar met blomme gedank.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
soen
Hy soen die baba.
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
skep
Wie het die Aarde geskep?
cms/verbs-webp/102823465.webp
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
wys
Ek kan ’n visum in my paspoort wys.
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
omhels
Hy omhels sy ou pa.