Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
lieg
Soms moet mens in ’n noodgeval lieg.

vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
vergeet
Sy het nou sy naam vergeet.

duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
druk
Die motor het gestop en moes gedruk word.

trouwen
Het stel is net getrouwd.
trou
Die paartjie het pas getrou.

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
verbygaan
Die twee gaan by mekaar verby.

voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
voltooi
Hulle het die moeilike taak voltooi.

spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
praat
Mens moet nie te hard in die bioskoop praat nie.

omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
omhels
Die moeder omhels die baba se klein voetjies.

vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
vereenvoudig
Jy moet ingewikkelde dinge vir kinders vereenvoudig.

opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
let
’n Mens moet op die padtekens let.

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
uitsoek
Sy soek ’n nuwe sonbril uit.
