Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
verloor
Wag, jy het jou beursie verloor!

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
deelneem
Hy neem deel aan die wedren.

terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
terugbring
Die hond bring die speelding terug.

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
uitmekaar haal
Ons seun haal alles uitmekaar!

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
oor die weg kom
Sy moet met min geld oor die weg kom.

delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
deel
Ons moet leer om ons rykdom te deel.

ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
ontsyfer
Hy ontsyfer die klein druk met ’n vergrootglas.

bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
dank
Hy het haar met blomme gedank.

kussen
Hij kust de baby.
soen
Hy soen die baba.

creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
skep
Wie het die Aarde geskep?

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
wys
Ek kan ’n visum in my paspoort wys.
