Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
lees
Ek kan nie sonder brille lees nie.

betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
betaal
Sy betaal aanlyn met ’n kredietkaart.

vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
vertrou
Ons almal vertrou mekaar.

vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
vergewe
Ek vergewe hom sy skulde.

bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
bevorder
Ons moet alternatiewe vir motorverkeer bevorder.

verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
verdra
Sy kan nie die sang verdra nie.

instellen
Je moet de klok instellen.
stel
Jy moet die horlosie stel.

uitgaan
Ze stapt uit de auto.
uitklim
Sy klim uit die motor uit.

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
liefhê
Sy is regtig lief vir haar perd.

duwen
Ze duwen de man het water in.
druk
Hulle druk die man in die water.

ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
ontslaan
My baas het my ontslaan.
