Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
verduur
Sy kan die pyn skaars verduur!

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
veroorsaak
Alkohol kan kopseer veroorsaak.

hangen
IJsspegels hangen van het dak.
hang af
Ystappels hang af van die dak.

controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
kontroleer
Die werktuigkundige kontroleer die motor se funksies.

nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
neem
Sy moet baie medikasie neem.

verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
verloor
My sleutel het vandag verloor gegaan!

bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
voorberei
Sy het vir hom groot vreugde voorbereid.

vertrekken
De trein vertrekt.
vertrek
Die trein vertrek.

trekken
Hij trekt de slee.
trek
Hy trek die slede.

schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
verf
Ek wil my woonstel verf.

parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
parkeer
Die motors is in die ondergrondse parkeergarage geparkeer.
