Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
studeer
Die meisies hou daarvan om saam te studeer.
cms/verbs-webp/81885081.webp
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
brand
Hy het ’n lucifer gebrand.
cms/verbs-webp/51573459.webp
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
beklemtoon
Jy kan jou oë goed met grimering beklemtoon.
cms/verbs-webp/23257104.webp
duwen
Ze duwen de man het water in.
druk
Hulle druk die man in die water.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
aanvaar
Ek kan dit nie verander nie, ek moet dit aanvaar.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
bespreek
Die kollegas bespreek die probleem.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
teken
Hy het die kontrak geteken.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
vorm
Ons vorm ’n goeie span saam.
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
aflewer
Die pizza afleweringsman lewer die pizza af.
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
kyk af
Ek kon van die venster af op die strand afkyk.
cms/verbs-webp/123213401.webp
haten
De twee jongens haten elkaar.
haat
Die twee seuns haat mekaar.
cms/verbs-webp/84506870.webp
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
dronk raak
Hy raak amper elke aand dronk.