Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/95625133.webp
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
liefhê
Sy is baie lief vir haar kat.
cms/verbs-webp/22225381.webp
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
vertrek
Die skip vertrek uit die hawe.
cms/verbs-webp/35071619.webp
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
verbygaan
Die twee gaan by mekaar verby.
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
opstaan vir
Die twee vriende wil altyd vir mekaar opstaan.
cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
verryk
Speserye verryk ons kos.
cms/verbs-webp/118868318.webp
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
hou van
Sy hou meer van sjokolade as van groente.
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
oor die weg kom
Sy moet met min geld oor die weg kom.
cms/verbs-webp/68435277.webp
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
kom
Ek’s bly jy het gekom!
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
verloor
Wag, jy het jou beursie verloor!
cms/verbs-webp/47241989.webp
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
opsoek
Wat jy nie weet nie, moet jy opsoek.
cms/verbs-webp/86064675.webp
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
druk
Die motor het gestop en moes gedruk word.
cms/verbs-webp/81986237.webp
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
meng
Sy meng ’n vrugtesap.