Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands
vormen
We vormen samen een goed team.
vorm
Ons vorm ’n goeie span saam.
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
doen
Jy moes dit ’n uur gelede gedoen het!
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
oor die weg kom
Sy moet met min geld oor die weg kom.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
uitpraat
Sy wil by haar vriendin uitpraat.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
ontslaan
Die baas het hom ontslaan.
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
beland
Hoe het ons in hierdie situasie beland?
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
deelneem
Hy neem deel aan die wedren.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
vrees
Ons vrees dat die persoon ernstig beseer is.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
swem
Sy swem gereeld.
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
vashaak
Ek’s vasgehaak en kan nie ’n uitweg vind nie.
werken
Ze werkt beter dan een man.
werk
Sy werk beter as ’n man.