Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/102447745.webp
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
kanselleer
Hy het ongelukkig die vergadering gekanselleer.
cms/verbs-webp/116358232.webp
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
gebeur
Iets sleg het gebeur.
cms/verbs-webp/123170033.webp
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
bankrot gaan
Die besigheid sal waarskynlik binnekort bankrot gaan.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
slaag
Die studente het die eksamen geslaag.
cms/verbs-webp/118253410.webp
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
spandeer
Sy het al haar geld gespandeer.
cms/verbs-webp/78932829.webp
ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.
ondersteun
Ons ondersteun ons kind se kreatiwiteit.
cms/verbs-webp/123213401.webp
haten
De twee jongens haten elkaar.
haat
Die twee seuns haat mekaar.
cms/verbs-webp/106203954.webp
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
gebruik
Ons gebruik gasmaskers in die brand.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
bevestig
Sy kon die goeie nuus aan haar man bevestig.
cms/verbs-webp/101158501.webp
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
dank
Hy het haar met blomme gedank.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
herinner
Die rekenaar herinner my aan my afsprake.
cms/verbs-webp/21529020.webp
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
hardloop na
Die meisie hardloop na haar ma toe.