Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/120015763.webp
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
wil uitgaan
Die kind wil buitentoe gaan.
cms/verbs-webp/59250506.webp
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
aanbied
Sy het aangebied om die blomme nat te gooi.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
stop
Jy moet by die rooi lig stop.
cms/verbs-webp/33688289.webp
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
inlaat
Mens moet nooit vreemdelinge inlaat nie.
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
let
’n Mens moet op die padtekens let.
cms/verbs-webp/106665920.webp
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
voel
Die ma voel baie liefde vir haar kind.
cms/verbs-webp/86064675.webp
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
druk
Die motor het gestop en moes gedruk word.
cms/verbs-webp/115291399.webp
willen
Hij wil te veel!
wil hê
Hy wil te veel hê!
cms/verbs-webp/131098316.webp
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
trou
Minderjariges mag nie trou nie.
cms/verbs-webp/81740345.webp
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
opsom
Jy moet die sleutelpunte van hierdie teks opsom.
cms/verbs-webp/111892658.webp
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
lewer
Hy lewer pizzas by huise af.
cms/verbs-webp/120900153.webp
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
buite gaan
Die kinders wil uiteindelik buite gaan.