Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/110646130.webp
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
bedek
Sy het die brood met kaas bedek.
cms/verbs-webp/1422019.webp
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
herhaal
My papegaai kan my naam herhaal.
cms/verbs-webp/56994174.webp
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
kom uit
Wat kom uit die eier uit?
cms/verbs-webp/105623533.webp
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
moet
’n Mens moet baie water drink.
cms/verbs-webp/106591766.webp
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
genoeg wees
’n Slaai is vir my genoeg vir middagete.
cms/verbs-webp/94312776.webp
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
weggee
Sy gee haar hart weg.
cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
praat
Hy praat met sy gehoor.
cms/verbs-webp/40129244.webp
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
uitklim
Sy klim uit die motor uit.
cms/verbs-webp/92384853.webp
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
geskik wees
Die pad is nie geskik vir fietsryers nie.
cms/verbs-webp/90643537.webp
zingen
De kinderen zingen een lied.
sing
Die kinders sing ’n lied.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
terugkeer
Die boemerang het teruggekeer.
cms/verbs-webp/62069581.webp
sturen
Ik stuur je een brief.
stuur
Ek stuur vir jou ’n brief.