Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/85871651.webp
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
moet gaan
Ek het dringend vakansie nodig; ek moet gaan!
cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
stel voor
Hy stel sy nuwe vriendin aan sy ouers voor.
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
volg
Die kuikentjies volg altyd hul ma.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
teken
Hy het die kontrak geteken.
cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
ophou
Ek wil nou begin ophou rook!
cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
ontbyt eet
Ons verkies om in die bed te ontbyt.
cms/verbs-webp/100011426.webp
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
beïnvloed
Laat jouself nie deur ander beïnvloed nie!
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
verduidelik
Oupa verduidelik die wêreld aan sy kleinkind.
cms/verbs-webp/3270640.webp
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
agtervolg
Die cowboy agtervolg die perde.
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
vereenvoudig
Jy moet ingewikkelde dinge vir kinders vereenvoudig.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
skep
Hy het ’n model vir die huis geskep.
cms/verbs-webp/108014576.webp
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
sien weer
Hulle sien mekaar uiteindelik weer.