Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/98561398.webp
mengen
De schilder mengt de kleuren.
meng
Die skilder meng die kleure.
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
gebeur
’n Ongeluk het hier gebeur.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
vergesel
Die hond vergesel hulle.
cms/verbs-webp/115113805.webp
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
gesels
Hulle gesels met mekaar.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
oorreed
Sy moet dikwels haar dogter oorreed om te eet.
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
ontsyfer
Hy ontsyfer die klein druk met ’n vergrootglas.
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
binnegaan
Die skip gaan die hawe binne.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
terugkeer
Die vader het uit die oorlog teruggekeer.
cms/verbs-webp/40326232.webp
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
verstaan
Ek het uiteindelik die taak verstaan!
cms/verbs-webp/111750432.webp
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
hang
Albei hang aan ’n tak.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
laat gaan
Jy moet nie die greep loslaat nie!
cms/verbs-webp/114231240.webp
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
lieg
Hy lieg dikwels as hy iets wil verkoop.