Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
verf
Ek wil my woonstel verf.

terugkomen
De boemerang kwam terug.
terugkeer
Die boemerang het teruggekeer.

spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
praat
Mens moet nie te hard in die bioskoop praat nie.

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
aanvaar
Ek kan dit nie verander nie, ek moet dit aanvaar.

luisteren
Hij luistert naar haar.
luister
Hy luister na haar.

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
stomslaan
Die verrassing slaan haar stom.

ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
ontvang
Hy het ’n verhoging van sy baas ontvang.

volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
volg
My hond volg my as ek hardloop.

rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
spring rond
Die kind spring gelukkig rond.

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
verken
Die ruimtevaarders wil die ruimte verken.

ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
ontslaan
Die baas het hom ontslaan.
