Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/89635850.webp
skakel
Sy het die foon opgetel en die nommer geskakel.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
cms/verbs-webp/132125626.webp
oorreed
Sy moet dikwels haar dogter oorreed om te eet.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
cms/verbs-webp/89636007.webp
teken
Hy het die kontrak geteken.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
cms/verbs-webp/57248153.webp
noem
Die baas het genoem dat hy hom sal ontslaan.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
cms/verbs-webp/20225657.webp
eis
My kleinkind eis baie van my.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
cms/verbs-webp/57207671.webp
aanvaar
Ek kan dit nie verander nie, ek moet dit aanvaar.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
cms/verbs-webp/91367368.webp
stap
Die gesin gaan Sondae stap.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
cms/verbs-webp/67095816.webp
saam trek
Die twee beplan om binnekort saam te trek.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
cms/verbs-webp/111750395.webp
teruggaan
Hy kan nie alleen teruggaan nie.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
cms/verbs-webp/100466065.webp
uitlaat
Jy kan die suiker in die tee uitlaat.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
cms/verbs-webp/42111567.webp
’n fout maak
Dink deeglik sodat jy nie ’n fout maak nie!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrek
Die helikopter trek die twee mans op.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.