Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

bid
Hy bid stilweg.
bidden
Hij bidt in stilte.

verken
Die ruimtevaarders wil die ruimte verken.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.

stuur af
Sy wil die brief nou afstuur.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.

uitmekaar haal
Ons seun haal alles uitmekaar!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!

spog
Hy hou daarvan om met sy geld te spog.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.

aanstel
Die maatskappy wil meer mense aanstel.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.

stuur
Die goedere sal in ’n pakkie aan my gestuur word.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.

wag
Sy wag vir die bus.
wachten
Ze wacht op de bus.

skakel af
Sy skakel die alarmklok af.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.

druk
Hy druk die knoppie.
drukken
Hij drukt op de knop.

ontsteld raak
Sy raak ontsteld omdat hy altyd snork.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
