Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

guess
You have to guess who I am!
raden
Je moet raden wie ik ben!

run away
Some kids run away from home.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.

hit
She hits the ball over the net.
slaan
Ze slaat de bal over het net.

compare
They compare their figures.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.

harvest
We harvested a lot of wine.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.

initiate
They will initiate their divorce.
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.

complete
He completes his jogging route every day.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

eat
What do we want to eat today?
eten
Wat willen we vandaag eten?

prepare
They prepare a delicious meal.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.

mean
What does this coat of arms on the floor mean?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?

update
Nowadays, you have to constantly update your knowledge.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
