Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

verschicken
Er verschickt einen Brief.
sturen
Hij stuurt een brief.

praktizieren
Die Frau praktiziert Yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.

mitbekommen
Das Kind bekommt den Streit seiner Eltern mit.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.

sich aufregen
Sie regt sich auf, weil er immer schnarcht.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

sich begegnen
Sie sind sich zuerst im Internet begegnet.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.

zählen
Sie zählt die Münzen.
tellen
Ze telt de munten.

drankommen
Bitte warte, gleich kommst du dran!
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!

sortieren
Er sortiert gern seine Briefmarken.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.

retten
Die Ärzte konnten sein Leben retten.
redden
De dokters konden zijn leven redden.

stoppen
Die Frau stoppt ein Auto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.

vortragen
Der Politiker trägt eine Rede vor vielen Studenten vor.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
