Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/124053323.webp
verschicken
Er verschickt einen Brief.
sturen
Hij stuurt een brief.
cms/verbs-webp/4706191.webp
praktizieren
Die Frau praktiziert Yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
cms/verbs-webp/32685682.webp
mitbekommen
Das Kind bekommt den Streit seiner Eltern mit.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
cms/verbs-webp/112970425.webp
sich aufregen
Sie regt sich auf, weil er immer schnarcht.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
cms/verbs-webp/114593953.webp
sich begegnen
Sie sind sich zuerst im Internet begegnet.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
cms/verbs-webp/103163608.webp
zählen
Sie zählt die Münzen.
tellen
Ze telt de munten.
cms/verbs-webp/18473806.webp
drankommen
Bitte warte, gleich kommst du dran!
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
cms/verbs-webp/40946954.webp
sortieren
Er sortiert gern seine Briefmarken.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/123953850.webp
retten
Die Ärzte konnten sein Leben retten.
redden
De dokters konden zijn leven redden.
cms/verbs-webp/124740761.webp
stoppen
Die Frau stoppt ein Auto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
cms/verbs-webp/110056418.webp
vortragen
Der Politiker trägt eine Rede vor vielen Studenten vor.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
cms/verbs-webp/71883595.webp
ignorieren
Das Kind ignoriert die Worte seiner Mutter.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.