Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits
einfahren
Die U-Bahn ist gerade eingefahren.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
vorbeigehen
Die beiden gehen aneinander vorbei.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
abwarten
Wir müssen noch einen Monat abwarten.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
zählen
Sie zählt die Münzen.
tellen
Ze telt de munten.
loslassen
Du darfst den Griff nicht loslassen!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
sich auskennen
Sie kennt sich nicht mit Elektrizität aus.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
auftreten
Mit diesem Fuß kann ich nicht auf den Boden auftreten.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
lesen
Ohne Brille kann ich nicht lesen.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
trainieren
Professionelle Sportler müssen jeden Tag trainieren.
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
parken
Die Autos sind in der Tiefgarage geparkt.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
sparen
Das Mädchen spart sein Taschengeld.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.