Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws

važiuoti aplinkui
Automobiliai važiuoja ratu.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

verkti
Vaikas verkia vonioje.
huilen
Het kind huilt in het bad.

gauti
Jis gauna gerą pensiją sename amžiuje.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.

veikti
Motociklas sugedo; jis daugiau neveikia.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

atleisti
Mano šefas mane atleido.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.

užrašyti
Jūs turite užrašyti slaptažodį!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!

remontuoti
Jis norėjo remontuoti laidą.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.

gyventi
Jie gyvena bendrabutyje.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.

reikėti išeiti
Man labai reikia atostogų; man reikia išeiti!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!

pažengti
Šliužai pažengia tik lėtai.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.

tikrinti
Mechanikas tikrina automobilio funkcijas.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
