Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws

grįžti
Tėtis pagaliau grįžo namo!
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!

prisistoti
Taksi prisistoję prie sustojimo.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.

susitikti
Draugai susitiko prie bendro vakarienės stalo.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.

šokinėti
Vaikas džiaugsmingai šokinėja.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.

reikalauti
Jis reikalauja kompensacijos.
eisen
Hij eist compensatie.

įeiti
Jis įeina į viešbučio kambarį.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

pradėti
Žygeiviai anksti pradėjo ryte.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

gerti
Ji geria arbatą.
drinken
Ze drinkt thee.

grįžti
Jis negali grįžti vienas.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

įtikinti
Ji dažnai turi įtikinti savo dukterį valgyti.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.

važiuoti traukiniu
Aš ten važiuosiu traukiniu.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
