Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws

važiuoti traukiniu
Aš ten važiuosiu traukiniu.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.

daryti
Turėjote tai padaryti prieš valandą!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!

prekiauti
Žmonės prekiauja naudotais baldais.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.

pasirinkti
Ji pasirenka naujus saulės akinius.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

šaukti
Jei norite būti girdimas, turite šaukti savo žinutę garsiai.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.

pamiegoti
Jie nori pagaliau pamiegoti bent vieną naktį.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.

samdyti
Kandidatas buvo pasamdytas.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.

maišyti
Dailininkas maišo spalvas.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

šokti
Jis šoko į vandenį.
springen
Hij sprong in het water.

sudegti
Mėsa negali sudegti ant grilio.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.

drįsti
Jie drįso šokti iš lėktuvo.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
