Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/86583061.webp
bezahlen
Sie bezahlte per Kreditkarte.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
cms/verbs-webp/47802599.webp
vorziehen
Viele Kinder ziehen gesunden Sachen Süßigkeiten vor.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
cms/verbs-webp/114231240.webp
lügen
Er lügt oft, wenn er etwas verkaufen will.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
cms/verbs-webp/110045269.webp
absolvieren
Jeden Tag absolviert er seine Strecke beim Jogging.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
cms/verbs-webp/79404404.webp
brauchen
Ich habe Durst, ich brauche Wasser!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
cms/verbs-webp/65915168.webp
rascheln
Das Laub raschelt unter meinen Füßen.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
cms/verbs-webp/85010406.webp
überspringen
Der Athlet muss das Hindernis überspringen.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
cms/verbs-webp/83548990.webp
zurückkommen
Der Bumerang kam zurück.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
cms/verbs-webp/74036127.webp
verpassen
Der Mann hat seinen Zug verpasst.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
cms/verbs-webp/123492574.webp
trainieren
Professionelle Sportler müssen jeden Tag trainieren.
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
cms/verbs-webp/28642538.webp
stehenlassen
Heute müssen viele ihr Auto stehenlassen.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Diese Brücke verbindet zwei Stadtteile.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.