Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

auskommen
Sie muss mit wenig Geld auskommen.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

klingeln
Wer hat an der Tür geklingelt?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

pflegen
Unser Sohn pflegt seinen neuen Wagen sehr.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

umfassen
Die Mutter umfasst die kleinen Füße des Babys.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

beanspruchen
Mein Enkelkind beansprucht mich sehr.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

aktualisieren
Heutzutage muss man ständig sein Wissen aktualisieren.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.

bedeuten
Was bedeutet dieses Wappen auf dem Boden?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?

weiterkommen
Schnecken kommen nur langsam weiter.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.

sich ansehen
Sie haben sich lange angesehen.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.

zurückfahren
Die Mutter fährt die Tochter nach Hause zurück.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

loslassen
Du darfst den Griff nicht loslassen!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
