Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/105681554.webp
hervorrufen
Zucker ruft viele Krankheiten hervor.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
cms/verbs-webp/11497224.webp
beantworten
Der Schüler beantwortet die Frage.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
cms/verbs-webp/78063066.webp
aufbewahren
Ich bewahre mein Geld in meinem Nachttisch auf.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
cms/verbs-webp/84314162.webp
ausbreiten
Er breitet die Arme weit aus.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stehenbleiben
Bei Rot muss man an der Ampel stehenbleiben.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
cms/verbs-webp/96531863.webp
durchgehen
Kann die Katze durch dieses Loch durchgehen?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
cms/verbs-webp/130814457.webp
hinzufügen
Sie fügt dem Kaffee noch etwas Milch hinzu.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
cms/verbs-webp/56994174.webp
herauskommen
Was kommt aus dem Ei heraus?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
cms/verbs-webp/108014576.webp
wiedersehen
Sie sehen endlich einander wieder.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
cms/verbs-webp/123648488.webp
vorbeikommen
Die Ärzte kommen jeden Tag bei der Patientin vorbei.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
cms/verbs-webp/122010524.webp
unternehmen
Ich habe schon viele Reisen unternommen.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
cms/verbs-webp/118549726.webp
kontrollieren
Die Zahnärztin kontrolliert die Zähne.
controleren
De tandarts controleert de tanden.