Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

erfreuen
Das Tor erfreut die deutschen Fußballfans.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.

schmeißen
Er schmeißt seinen Computer wütend auf den Boden.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.

vorfallen
Etwas Schlimmes ist vorgefallen.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.

begehen
Diesen Weg darf man nicht begehen.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.

reinigen
Sie reinigt die Küche.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.

ignorieren
Das Kind ignoriert die Worte seiner Mutter.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

nachdenken
Beim Schachspiel muss man viel nachdenken.
denken
Je moet veel denken bij schaken.

aufbewahren
Ich bewahre mein Geld in meinem Nachttisch auf.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.

wegwerfen
Er tritt auf eine weggeworfene Bananenschale.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.

ausschneiden
Die Formen müssen ausgeschnitten werden.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.

ausreißen
Unser Sohn wollte von zu Hause ausreißen.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
