Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/110347738.webp
erfreuen
Das Tor erfreut die deutschen Fußballfans.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
cms/verbs-webp/44269155.webp
schmeißen
Er schmeißt seinen Computer wütend auf den Boden.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/116358232.webp
vorfallen
Etwas Schlimmes ist vorgefallen.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
cms/verbs-webp/44518719.webp
begehen
Diesen Weg darf man nicht begehen.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
cms/verbs-webp/130288167.webp
reinigen
Sie reinigt die Küche.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
cms/verbs-webp/71883595.webp
ignorieren
Das Kind ignoriert die Worte seiner Mutter.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
cms/verbs-webp/119425480.webp
nachdenken
Beim Schachspiel muss man viel nachdenken.
denken
Je moet veel denken bij schaken.
cms/verbs-webp/78063066.webp
aufbewahren
Ich bewahre mein Geld in meinem Nachttisch auf.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
cms/verbs-webp/82604141.webp
wegwerfen
Er tritt auf eine weggeworfene Bananenschale.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/78309507.webp
ausschneiden
Die Formen müssen ausgeschnitten werden.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cms/verbs-webp/41918279.webp
ausreißen
Unser Sohn wollte von zu Hause ausreißen.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bestätigen
Sie konnte ihrem Mann die gute Nachricht bestätigen.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.