Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits
erledigen
Bei uns erledigt der Hausmeister den Winterdienst.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
malen
Ich habe ein schönes Bild für dich gemalt!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
zurückkehren
Der Vater ist aus dem Krieg zurückgekehrt.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
wegtun
Ich möchte jeden Monat etwas Geld für später wegtun.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
befördern
Der Lastwagen befördert die Güter.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
einschränken
Während einer Diät muss man sein Essen einschränken.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
essen
Was wollen wir heute essen?
eten
Wat willen we vandaag eten?
maßhalten
Ich darf nicht so viel Geld ausgeben, ich muss maßhalten.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
wissen
Die Kinder sind sehr neugierig und wissen schon viel.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
heiraten
Das Paar hat gerade geheiratet.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
mitdenken
Beim Kartenspiel muss man mitdenken.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.