Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/75281875.webp
erledigen
Bei uns erledigt der Hausmeister den Winterdienst.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
cms/verbs-webp/121112097.webp
malen
Ich habe ein schönes Bild für dich gemalt!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
cms/verbs-webp/108580022.webp
zurückkehren
Der Vater ist aus dem Krieg zurückgekehrt.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
cms/verbs-webp/122290319.webp
wegtun
Ich möchte jeden Monat etwas Geld für später wegtun.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
cms/verbs-webp/84365550.webp
befördern
Der Lastwagen befördert die Güter.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
cms/verbs-webp/129244598.webp
einschränken
Während einer Diät muss man sein Essen einschränken.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
cms/verbs-webp/119747108.webp
essen
Was wollen wir heute essen?
eten
Wat willen we vandaag eten?
cms/verbs-webp/61280800.webp
maßhalten
Ich darf nicht so viel Geld ausgeben, ich muss maßhalten.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
cms/verbs-webp/90032573.webp
wissen
Die Kinder sind sehr neugierig und wissen schon viel.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
cms/verbs-webp/120193381.webp
heiraten
Das Paar hat gerade geheiratet.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
cms/verbs-webp/47225563.webp
mitdenken
Beim Kartenspiel muss man mitdenken.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
cms/verbs-webp/118549726.webp
kontrollieren
Die Zahnärztin kontrolliert die Zähne.
controleren
De tandarts controleert de tanden.