Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/65915168.webp
susurrar
Las hojas susurran bajo mis pies.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
cms/verbs-webp/90292577.webp
atravesar
El agua estaba demasiado alta; el camión no pudo atravesar.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
cms/verbs-webp/859238.webp
ejercer
Ella ejerce una profesión inusual.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
cms/verbs-webp/97188237.webp
bailar
Están bailando un tango enamorados.
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
cms/verbs-webp/114272921.webp
conducir
Los vaqueros conducen el ganado con caballos.
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
cms/verbs-webp/99392849.webp
quitar
¿Cómo se puede quitar una mancha de vino tinto?
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
cms/verbs-webp/110401854.webp
alojarse
Nos alojamos en un hotel barato.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/118868318.webp
gustar
A ella le gusta más el chocolate que las verduras.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
cms/verbs-webp/99951744.webp
sospechar
Él sospecha que es su novia.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
cms/verbs-webp/15441410.webp
expresar
Ella quiere expresarle algo a su amiga.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
cms/verbs-webp/100649547.webp
contratar
Al solicitante se le contrató.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
cms/verbs-webp/45022787.webp
matar
Voy a matar la mosca.
doden
Ik zal de vlieg doden!