Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/105238413.webp
ahorrar
Puedes ahorrar dinero en calefacción.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
cms/verbs-webp/86583061.webp
pagar
Ella pagó con tarjeta de crédito.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
cms/verbs-webp/89516822.webp
castigar
Ella castigó a su hija.
straffen
Ze strafte haar dochter.
cms/verbs-webp/111063120.webp
conocer
Los perros extraños quieren conocerse.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
cms/verbs-webp/9435922.webp
acercarse
Los caracoles se están acercando entre sí.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
cms/verbs-webp/129002392.webp
explorar
Los astronautas quieren explorar el espacio exterior.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
cms/verbs-webp/108118259.webp
olvidar
Ella ya ha olvidado su nombre.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
cms/verbs-webp/99951744.webp
sospechar
Él sospecha que es su novia.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
cms/verbs-webp/63457415.webp
simplificar
Hay que simplificar las cosas complicadas para los niños.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
cms/verbs-webp/17624512.webp
acostumbrarse
Los niños necesitan acostumbrarse a cepillarse los dientes.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/40946954.webp
ordenar
A él le gusta ordenar sus estampillas.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/112408678.webp
invitar
Te invitamos a nuestra fiesta de Año Nuevo.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.