Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

ahorrar
Puedes ahorrar dinero en calefacción.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

pagar
Ella pagó con tarjeta de crédito.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.

castigar
Ella castigó a su hija.
straffen
Ze strafte haar dochter.

conocer
Los perros extraños quieren conocerse.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.

acercarse
Los caracoles se están acercando entre sí.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.

explorar
Los astronautas quieren explorar el espacio exterior.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.

olvidar
Ella ya ha olvidado su nombre.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.

sospechar
Él sospecha que es su novia.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

simplificar
Hay que simplificar las cosas complicadas para los niños.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.

acostumbrarse
Los niños necesitan acostumbrarse a cepillarse los dientes.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

ordenar
A él le gusta ordenar sus estampillas.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
