Woordenlijst
Leer werkwoorden – Indonesisch

membakar
Api membakar di perapian.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.

pergi
Kemana kalian berdua pergi?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?

membersihkan
Pekerja itu sedang membersihkan jendela.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

melupakan
Dia sudah melupakan namanya sekarang.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.

latih
Anjing dilatih olehnya.
trainen
De hond wordt door haar getraind.

membakar
Api akan membakar banyak hutan.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

membenci
Kedua anak laki-laki itu saling membenci.
haten
De twee jongens haten elkaar.

perlu pergi
Saya sangat perlu liburan; saya harus pergi!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!

ambil
Dia harus mengambil banyak obat.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

menjelaskan
Kakek menjelaskan dunia kepada cucunya.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

bergerak
Sehat untuk banyak bergerak.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
