Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/113136810.webp
despachar
Este pacote será despachado em breve.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
cms/verbs-webp/32685682.webp
estar ciente
A criança está ciente da discussão de seus pais.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
cms/verbs-webp/115153768.webp
enxergar
Eu posso enxergar tudo claramente com meus novos óculos.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
cms/verbs-webp/96531863.webp
passar por
O gato pode passar por este buraco?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
cms/verbs-webp/47062117.webp
se virar
Ela tem que se virar com pouco dinheiro.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
cms/verbs-webp/47225563.webp
acompanhar o raciocínio
Você tem que acompanhar o raciocínio em jogos de cartas.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
cms/verbs-webp/118861770.webp
temer
A criança tem medo no escuro.
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
cms/verbs-webp/109588921.webp
desligar
Ela desliga o despertador.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/117897276.webp
receber
Ele recebeu um aumento de seu chefe.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
cms/verbs-webp/80332176.webp
sublinhar
Ele sublinhou sua afirmação.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
cms/verbs-webp/46602585.webp
transportar
Nós transportamos as bicicletas no teto do carro.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
cms/verbs-webp/60111551.webp
tomar
Ela tem que tomar muitos medicamentos.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.