Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/67095816.webp
juntar-se
Os dois estão planejando morar juntos em breve.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
cms/verbs-webp/17624512.webp
acostumar-se
Crianças precisam se acostumar a escovar os dentes.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/64053926.webp
superar
Os atletas superaram a cachoeira.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
cms/verbs-webp/98561398.webp
misturar
O pintor mistura as cores.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
cms/verbs-webp/115628089.webp
preparar
Ela está preparando um bolo.
bereiden
Ze bereidt een taart.
cms/verbs-webp/44518719.webp
caminhar
Este caminho não deve ser percorrido.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
cms/verbs-webp/110233879.webp
criar
Ele criou um modelo para a casa.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
cms/verbs-webp/77738043.webp
começar
Os soldados estão começando.
beginnen
De soldaten beginnen.
cms/verbs-webp/78309507.webp
cortar
As formas precisam ser recortadas.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cms/verbs-webp/113393913.webp
parar
Os táxis pararam no ponto.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
cms/verbs-webp/123298240.webp
encontrar
Os amigos se encontraram para um jantar compartilhado.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
cms/verbs-webp/124274060.webp
deixar
Ela me deixou uma fatia de pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.