Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
despachar
Este pacote será despachado em breve.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
estar ciente
A criança está ciente da discussão de seus pais.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
enxergar
Eu posso enxergar tudo claramente com meus novos óculos.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
passar por
O gato pode passar por este buraco?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
se virar
Ela tem que se virar com pouco dinheiro.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
acompanhar o raciocínio
Você tem que acompanhar o raciocínio em jogos de cartas.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
temer
A criança tem medo no escuro.
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
desligar
Ela desliga o despertador.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
receber
Ele recebeu um aumento de seu chefe.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
sublinhar
Ele sublinhou sua afirmação.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
transportar
Nós transportamos as bicicletas no teto do carro.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.