Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

juntar-se
Os dois estão planejando morar juntos em breve.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

acostumar-se
Crianças precisam se acostumar a escovar os dentes.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

superar
Os atletas superaram a cachoeira.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.

misturar
O pintor mistura as cores.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

preparar
Ela está preparando um bolo.
bereiden
Ze bereidt een taart.

caminhar
Este caminho não deve ser percorrido.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.

criar
Ele criou um modelo para a casa.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.

começar
Os soldados estão começando.
beginnen
De soldaten beginnen.

cortar
As formas precisam ser recortadas.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.

parar
Os táxis pararam no ponto.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.

encontrar
Os amigos se encontraram para um jantar compartilhado.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
