Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/111063120.webp
conhecer
Cães estranhos querem se conhecer.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
cms/verbs-webp/58477450.webp
alugar
Ele está alugando sua casa.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
cms/verbs-webp/125376841.webp
olhar para
Nas férias, eu olhei para muitos pontos turísticos.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
cms/verbs-webp/121820740.webp
começar
Os caminhantes começaram cedo pela manhã.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
cms/verbs-webp/118861770.webp
temer
A criança tem medo no escuro.
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
cms/verbs-webp/118868318.webp
gostar
Ela gosta mais de chocolate do que de legumes.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
cms/verbs-webp/77646042.webp
queimar
Você não deveria queimar dinheiro.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
cms/verbs-webp/114091499.webp
treinar
O cachorro é treinado por ela.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
cms/verbs-webp/92266224.webp
desligar
Ela desliga a eletricidade.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
cms/verbs-webp/80332176.webp
sublinhar
Ele sublinhou sua afirmação.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
cms/verbs-webp/102167684.webp
comparar
Eles comparam suas figuras.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
cms/verbs-webp/99633900.webp
explorar
Os humanos querem explorar Marte.
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.