Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

hang
Both are hanging on a branch.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.

run
The athlete runs.
rennen
De atleet rent.

jump
He jumped into the water.
springen
Hij sprong in het water.

support
We support our child’s creativity.
ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.

exhibit
Modern art is exhibited here.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.

snow
It snowed a lot today.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

talk badly
The classmates talk badly about her.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.

spell
The children are learning to spell.
spellen
De kinderen leren spellen.

take care of
Our janitor takes care of snow removal.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.

decipher
He deciphers the small print with a magnifying glass.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.

quit
He quit his job.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
