Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/130938054.webp
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cover
The child covers itself.
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
burn
The meat must not burn on the grill.
cms/verbs-webp/122394605.webp
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
change
The car mechanic is changing the tires.
cms/verbs-webp/73649332.webp
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
shout
If you want to be heard, you have to shout your message loudly.
cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
pick out
She picks out a new pair of sunglasses.
cms/verbs-webp/122789548.webp
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
give
What did her boyfriend give her for her birthday?
cms/verbs-webp/93393807.webp
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
happen
Strange things happen in dreams.
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
take back
The device is defective; the retailer has to take it back.
cms/verbs-webp/74009623.webp
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
test
The car is being tested in the workshop.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
work
She works better than a man.
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
stand up for
The two friends always want to stand up for each other.
cms/verbs-webp/100466065.webp
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
leave out
You can leave out the sugar in the tea.