Vocabulary
Learn Verbs – Dutch
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
give way
Many old houses have to give way for the new ones.
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
thank
I thank you very much for it!
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
sound
Her voice sounds fantastic.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
get through
The water was too high; the truck couldn’t get through.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
dial
She picked up the phone and dialed the number.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
cause
Too many people quickly cause chaos.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
use
We use gas masks in the fire.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
look at
On vacation, I looked at many sights.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
run over
A cyclist was run over by a car.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
leave standing
Today many have to leave their cars standing.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
listen to
The children like to listen to her stories.