Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/120220195.webp
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
sell
The traders are selling many goods.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
come to you
Luck is coming to you.
cms/verbs-webp/118008920.webp
beginnen
School begint net voor de kinderen.
start
School is just starting for the kids.
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
pay attention
One must pay attention to the road signs.
cms/verbs-webp/84850955.webp
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
change
A lot has changed due to climate change.
cms/verbs-webp/55128549.webp
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
throw
He throws the ball into the basket.
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
go
Where are you both going?
cms/verbs-webp/110775013.webp
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
write down
She wants to write down her business idea.
cms/verbs-webp/46385710.webp
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
accept
Credit cards are accepted here.
cms/verbs-webp/122394605.webp
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
change
The car mechanic is changing the tires.
cms/verbs-webp/124740761.webp
stoppen
De vrouw stopt een auto.
stop
The woman stops a car.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
consume
She consumes a piece of cake.