Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
create
He has created a model for the house.

luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
listen
He likes to listen to his pregnant wife’s belly.

samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
summarize
You need to summarize the key points from this text.

handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
trade
People trade in used furniture.

schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
write all over
The artists have written all over the entire wall.

opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
speak up
Whoever knows something may speak up in class.

uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cut out
The shapes need to be cut out.

corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
correct
The teacher corrects the students’ essays.

draaien
Je mag naar links draaien.
turn
You may turn left.

achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
run slow
The clock is running a few minutes slow.

voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
imagine
She imagines something new every day.
