Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
publish
The publisher has published many books.

springen
Hij sprong in het water.
jump
He jumped into the water.

missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
miss
She missed an important appointment.

versturen
Ze wil de brief nu versturen.
send off
She wants to send the letter off now.

overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
happen to
Did something happen to him in the work accident?

uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
invite
We invite you to our New Year’s Eve party.

melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
report
She reports the scandal to her friend.

bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
prove
He wants to prove a mathematical formula.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
spread out
He spreads his arms wide.

kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
look
She looks through binoculars.

verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
rent out
He is renting out his house.
