Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
count
She counts the coins.
cms/verbs-webp/49374196.webp
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
fire
My boss has fired me.
cms/verbs-webp/111792187.webp
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
choose
It is hard to choose the right one.
cms/verbs-webp/11497224.webp
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
answer
The student answers the question.
cms/verbs-webp/123492574.webp
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
train
Professional athletes have to train every day.
cms/verbs-webp/71612101.webp
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
enter
The subway has just entered the station.
cms/verbs-webp/119417660.webp
geloven
Veel mensen geloven in God.
believe
Many people believe in God.
cms/verbs-webp/35137215.webp
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
beat
Parents shouldn’t beat their children.
cms/verbs-webp/118588204.webp
wachten
Ze wacht op de bus.
wait
She is waiting for the bus.
cms/verbs-webp/35862456.webp
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
begin
A new life begins with marriage.
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
find difficult
Both find it hard to say goodbye.
cms/verbs-webp/117491447.webp
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
depend
He is blind and depends on outside help.