Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

wash
The mother washes her child.
wassen
De moeder wast haar kind.

move out
The neighbor is moving out.
verhuizen
De buurman verhuist.

return
The teacher returns the essays to the students.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.

import
We import fruit from many countries.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.

mix
The painter mixes the colors.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

underline
He underlined his statement.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.

leave
Tourists leave the beach at noon.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.

get along
End your fight and finally get along!
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!

believe
Many people believe in God.
geloven
Veel mensen geloven in God.

destroy
The files will be completely destroyed.
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.

look at
On vacation, I looked at many sights.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
