Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/119417660.webp
glauben
Viele Menschen glauben an Gott.
geloven
Veel mensen geloven in God.
cms/verbs-webp/100011426.webp
beeinflussen
Lass dich nicht von anderen beeinflussen!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
cms/verbs-webp/17624512.webp
sich gewöhnen
Kinder müssen sich ans Zähneputzen gewöhnen.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/122153910.webp
aufteilen
Sie teilen die Hausarbeit zwischen sich auf.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
cms/verbs-webp/61162540.webp
auslösen
Der Rauch hat den Alarm ausgelöst.
activeren
De rook activeerde het alarm.
cms/verbs-webp/82604141.webp
wegwerfen
Er tritt auf eine weggeworfene Bananenschale.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/84365550.webp
befördern
Der Lastwagen befördert die Güter.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
cms/verbs-webp/127720613.webp
vermissen
Er vermisst seine Freundin sehr.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
cms/verbs-webp/56994174.webp
herauskommen
Was kommt aus dem Ei heraus?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
cms/verbs-webp/96586059.webp
entlassen
Der Chef hat ihn entlassen.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
cms/verbs-webp/101630613.webp
durchsuchen
Der Einbrecher durchsucht das Haus.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Diese Brücke verbindet zwei Stadtteile.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.