Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

glauben
Viele Menschen glauben an Gott.
geloven
Veel mensen geloven in God.

beeinflussen
Lass dich nicht von anderen beeinflussen!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

sich gewöhnen
Kinder müssen sich ans Zähneputzen gewöhnen.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

aufteilen
Sie teilen die Hausarbeit zwischen sich auf.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

auslösen
Der Rauch hat den Alarm ausgelöst.
activeren
De rook activeerde het alarm.

wegwerfen
Er tritt auf eine weggeworfene Bananenschale.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.

befördern
Der Lastwagen befördert die Güter.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

vermissen
Er vermisst seine Freundin sehr.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.

herauskommen
Was kommt aus dem Ei heraus?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?

entlassen
Der Chef hat ihn entlassen.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.

durchsuchen
Der Einbrecher durchsucht das Haus.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
