Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/100634207.webp
erläutern
Sie erläutert ihm, wie das Gerät funktioniert.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
cms/verbs-webp/77883934.webp
reichen
Das reicht jetzt, Sie nerven!
genoeg zijn
Dat is genoeg, je irriteert!
cms/verbs-webp/122079435.webp
steigern
Das Unternehmen hat seinen Umsatz gesteigert.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
cms/verbs-webp/78773523.webp
sich erhöhen
Die Bevölkerungszahl hat sich stark erhöht.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
cms/verbs-webp/120200094.webp
mischen
Man kann mit Gemüse einen gesunden Salat mischen.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
cms/verbs-webp/117658590.webp
aussterben
Viele Tiere sind heute ausgestorben.
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
cms/verbs-webp/100585293.webp
umwenden
Hier muss man mit dem Auto umwenden.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/109157162.webp
leichtfallen
Es fällt ihm leicht zu surfen.
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
cms/verbs-webp/129203514.webp
plaudern
Er plaudert oft mit seinem Nachbarn.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/115520617.webp
überfahren
Ein Radfahrer wurde von einem Auto überfahren.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
cms/verbs-webp/93150363.webp
aufwachen
Er ist soeben aufgewacht.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
cms/verbs-webp/119613462.webp
erwarten
Meine Schwester erwartet ein Kind.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.